Gustave Courbet

Het Realisme uit de negentiende eeuw was een reactie op de idealiserende romantiek. Er lag een nuchterder denk- en levenshouding aan ten grondslag, gericht op de waarneembare werkelijkheid. De Franse schilder Courbet (1819-1877) was één van de eersten met deze benadering, hij wilde een levende kunst creëren, vrij van voorschriften en traditionele waarden. Hij baseerde zijn onderwerpen op directe observatie.

Het heeft Courbet een aantal jaren gekost om zijn eigen stijl te vinden. Als bewonderaar van de schilders Delacroix en Géricault begon Courbet in zijn jonge jaren met romantische schilderijen, waarin hij zichzelf portretteerde als 'wanhopige man' (1841) en 'gewonde man' (1844/1854), maar bleef op zoek naar een persoonlijker en oprechtere stijl.


een begrafenis in Ornans

In 1849 begon Courbet aan zijn 'beginselverklaring', een groot schilderij van een begrafenis in zijn geboortedorp Ornans. Courbet wilde met het 'schilderij van menselijke figuren, de geschiedenis van een begrafenis in Ornans' het heroïsche met het alledaagse verbinden. Hij beeldde daartoe alle lagen van de samenleving af rond een open graf. Het idee voor de begrafenis als thema kwam voort uit een persoonlijke ervaring. De levensgroot afgebeelde mensen staan dicht op elkaar. Het zijn inwoners van Ornans, die Courbet één voor één in zijn atelier heeft geportretteerd.
Gustave Courbet een begrafenis in Ornans 1849-1850 - 315 cm × 660 cm

Links op het grote doek zijn de dragers en hoogwaardigheidsbekleders afgebeeld (een rechter, de burgemeester), en vertegenwoordigers van de kerk. In het midden staan de mannen, en rechts de vrouwen. De mannen dragen zwarte kostuums, een aantal van hen een hoge hoed. De vrouwen dragen witte mutsen of zwarte kappen, velen houden een witte zakdoek in de hand en bewenen de overledene. Een Christusbeeld steekt hoog boven de groep uit. Vooraan is een open graf te zien, waar botten omheen liggen, en een hond.
De kleurrijkste groep van het schilderij zijn de dragers met hun breedgerande hoeden, die hun hoofd afwenden van de kist vanwege de stank, de koorknapen met de wierook, de kruisdrager, de pastoor die de gebeden opzegt, twee in rood gehulde parochiefunctionarissen en de doodgraver, die op één knie voor het geopende graf zit.

In een brief schrijft Courbet: 'Iedereen wil op 'De begrafenis' voorkomen; ik kan ze nooit allemaal tevreden stellen en zal mij een heleboel mensen tot vijand maken. De burgemeester, die 400 weegt, heeft al geposeerd, evenals de pastoor, de kruisdrager, de notaris, de afgevaardigde Marlet, mijn vrienden, mijn vader, de koorknapen, de doodgraver, twee veteranen van de Revolutie in 1793 in hun kleren van die tijd, een hond, de dragers met de kist, de parochiefunctionarissen, van wie één een neus als een kers heeft maar dan 5 duim lang en even dik ~ mijn zusters, andere vrouwen enzovoort. Ik had gehoopt de twee voorzangers over te kunnen slaan, maar dat ging niet. Ik kreeg te horen dat ze ontzet waren de enige kerkelijke ambtsdragers te zijn die ik niet had gekozen. Ze beklaagden zich hevig door te zeggen dat zij mij nooit kwaad hadden gedaan en zo'n belediging niet verdienden.'

In dezelfde brief schrijft hij over de praktische problemen bij het maken van zo'n omvangrijk werk:
'Alleen een gek kan onder deze omstandigheden werken. Ik werk in den blinde, heb geen ruimte om een stap achteruit te zetten. Zou ik ooit naar behoren ingericht raken? Zoals de zaken nu staan, heb ik bijna 50 figuren levensgroot geschilderd met een achtergrond van lucht en landschap op een doek van zo'n 20 voet breed en 6 voet hoog; het is nagenoeg dodelijk.'

Twee mannen dragen het kostuum van de revolutionairen. De eerste draagt ​​witte slobkousen en de tweede, op de voorgrond, kousen in een blauwe tint. Met een uitgestoken hand naar het graf, maakt deze officier hetzelfde gebaar als de priester aan de andere kant van het graf. Deze visuele verbinding tussen de Republiek en de Kerk zegt iets ook over het politieke engagement van Courbet. Het verwijst naar de Commune van Parijs, een revolutionaire beweging uit 1871 die kerk en staat wilden scheiden.

Courbets aanpak was radicaal vernieuwend: hij gebruikte een heel groot doek, een formaat dat meestal gereserveerd was voor een historiestuk of een ander een 'nobel' genre. Monumentaal presenteerde hij een alledaags onderwerp, zonder een spoor van idealisering. De vele nuances in groenen en grijzen zijn ook niet gladjes, maar pastueus aangebracht, wat de materie benadrukt.

Courbet baseerde zijn onderwerpen op directe observatie. Hij wilde alleen schilderen wat tastbaar en zichtbaar is, maar ook de sociale werkelijkheid van dat moment in beeld brengen. Op de Salon in 1850 struikelden veel mensen over 'de lelijkheid van het volk' en de alledaagsheid van de scène. Een bewonderaar van het schilderij voorspelde echter dat het doek 'een pijler van het realisme in de moderne geschiedenis' zou blijven.

het atelier van Courbet

In 1854 begon Courbet aan het atelier van de schilder. Courbet gaf dit schilderij, van bijna vier bij zes meter, de suggestieve ondertitel Een realistische allegorische opsomming van zeven jaar van mijn artistieke en morele leven. Hij voltooide het doek in zes weken.


De figuren op het schilderij zijn allegorische voorstellingen die het artistieke leven van Courbet beïnvloedt hebben. Aan de linkerkant staan menselijke figuren uit alle lagen van de samenleving, 'het volk'. In het midden werkt Courbet aan een landschap, het naaktmodel naast hem is een symbool voor de academische kunsttraditie. Achter het doek een kruisiging en schedel als verwijzing naar de christelijke cultuur. 
Aan de rechterkant zijn vrienden van Courbet afgebeeld, waaronder de schrijvers George Sand en Charles Baudelaire (hij is rechts in een boek verdiept), de schrijver Champfleury (verdediger van Courbet), de filosoof Pierre Proudhon en de verzamelaar Alfred Bruyas. Zij representeren de intellectuele elite.

Door de kunstenaar centraal te stellen, geeft Courbet aan dat deze maatschappelijk een belangrijke rol speelt. Hij zit voor een groot doek waarop de schilder nieuw werk creëert, een realistisch landschap.

Het schilderij werd geïnterpreteerd als politiek manifest, want op het doek is iedereen even belangrijk. De mensen die zijn afgebeeld vertegenwoordigen een dwarsdoorsnede van de samenleving. Alle personen die zijn geschilderd, hebben ook model gestaan, behalve het naaktmodel: zij is naar een foto geschilderd. 
De mensen uit de sociale samenleving representeren degenen die in Courbets ogen de uitbuiters waren en degenen die werden uitgebuit. Het zijn een bankier, een journalist, een begrafenisondernemer, een handelaar, een stroper (die erg lijkt op Napoleon III), een arbeider, een boer en een bedelaarster. Op de achtergrond staat ook een priester. Dit zijn bestaande mensen en tegelijkertijd allegorische figuren.

Courbet heeft hier ook traditionele schilderthema's in beeld gebracht. Toch blijft dit schilderij realistisch, want het naaktmodel en de gekruisigde Christus maken deel uit van de ruimte in het atelier - ook zij staan model: als allegorie vertegenwoordigen zij klassieke voorstellingen. Al deze mensen symboliseren de arbeid, de handel en de kunst. Courbet's streven naar realisme blijkt ook uit het model: zij is niet weergegeven als een geïdealiseerd figuur. De aandacht van de schilder op het doek lijkt meer gericht op het kleine kind, alsof hij het jongetje om zijn mening vraagt.

De jury van de Salon van 1855 accepteerde meer dan tien van Courbet schilderijen, maar weigerde het atelier 'vanwege het formaat'. Deze afwijzing maakte dat Courbet een eigen tentoonstelling organiseerde.
Op de wereldtentoonstelling in Parijs opende Courbet een barak, het ‘Pavillon du Réalisme’, vlakbij het Paleis der Schone Kunsten, waar de schilderijen van Delacroix, Ingres en andere academische schilders te zien waren. Hier exposeerde hij 40 schilderijen en een serie tekeningen. 
Zijn "paviljoen van het realisme" was de voorloper van de Salon des Réfuses.
Daarmee was zijn naam onder kunstenaars in Parijs gevestigd. In de bijbehorende catalogus publiceerde Courbet ook zijn Realistisch Manifest, waarin hij stelde dat kunst een afspiegeling moet zijn van zijn eigen tijd.  
Hij gaat in tegen het academisch classicisme:
'Echte kunstenaars zijn zij, die hun tijd kennen, het moment waar zij door voorgaande tijden zijn heengevoerd. Teruggrijpen op het verleden is niets doen, puur verlies, het betekent dat men de lessen uit het verleden niet heeft begrepen, noch ervan profiteert. Het verklaart waarom alle archaïsche scholen verworden tot de meest dorre verzamelingen'.

zelfportret als kunstenaar

Courbet schilderde in 1854 een zelfportret waarin hij tijdens een wandeltocht met zijn schilderkist op de rug, twee goede bekenden tegenkomt. Hij gaf het werk de titel: 'Bonjour monsieur Courbet'.
Hij ontmoet op het schilderij Alfred Bruyas, een verzamelaar van zijn werk. Bruyas toont in de groet zijn waardering voor Courbet, diens metgezel buigt respectvol het hoofd. Als uitdrukking van zijn status als kunstenaar is Courbet's hoofd iets gekanteld en staat hij als enige in het volle licht.
Dit schilderij heeft nog een dubbele bodem. De voorstelling is ontleend aan een destijds populaire houtsnede van 'de zwervende Jood', vaak voorgesteld als allegorie van de liefde, die een munt in de hoed van een burger laat vallen. Courbet toont zichzelf niet alleen in de romantische metafoor van de gerespecteerde kunstenaar als rusteloze zwerver, maar ook als een reiziger met een doel, als de reizende apostel van het realisme die de mensheid een geschenk brengt.
Gustave Courbet   Bonjour, monsieur Courbet  1854  ¤